Citius Advocaten Logo
Citius Advocaten Logo

Bestuurder en Raad van Toezicht niet aansprakelijkheid voor niet terugbetalen lening aan stichting

23 februari 2023

Vorderingen uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid in verband met niet terugbetalen van aan gefailleerde zorgstichting verstrekte geldleningen en voor haar betaalde belastingschuld worden door de rechtbank en in appel door het Hof afgewezen. Gerechtshof Leeuwarden 27 december 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:11162)

De stichting Het Orakel was een zorgstichting met twee woongroepen voor jongvolwassenen met een (verstandelijke) beperking. X heeft twee leningen aan de stichting verstrekt en een belastingschuld van de stichting voldaan. A en B waren de bestuurders van de stichting. C was lid van de raad van toezicht. In 2016 is de stichting op eigen aangifte gefailleerd. Het faillissement is afgewikkeld en de door X ter beschikking gestelde bedragen aan de stichting zijn niet terugbetaald.

Leninggever stelt de bestuurders en een lid van de raad van toezicht van stichting aansprakelijk, wegens onrechtmatig onbetaald laten van zijn vordering op de stichting

X heeft bij de rechtbank in gevorderd dat A, B en C hoofdelijk worden veroordeeld tot terugbetaling van ruim EUR 286.000 als schadevergoeding. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. Het hof oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt en bekrachtigt de bestreden beslissing van de rechtbank. Het Hof geeft daarbij het volgende beoordelingskader

Beoordelingskader

Interne bestuurdersaansprakelijkheid

Elke bestuurder is tegenover de rechtspersoon gehouden tot een behoorlijke taakvervulling (art. 2:9 BW). Voor interne bestuurdersaansprakelijkheid moet er sprake zijn van een ernstig verwijt aan de betrokken bestuurder. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. De omstandigheid dat is gehandeld in strijd met statutaire bepalingen die de rechtspersoon beogen te beschermen, moet in dit verband als een zwaarwegende omstandigheid worden aangemerkt, die in beginsel de aansprakelijkheid van de bestuurder vestigt.

Externe bestuurdersaansprakelijkheid

Voor externe aansprakelijkheid op de voet van art. 6:162 BW geldt dat de toerekeningsmaatstaf wordt ingekleurd door de maatstaf die bij art. 2:9 BW wordt gehanteerd. Er is dus een voldoende ernstig persoonlijk verwijt vereist. Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval.

Benadeling van een schuldeiser van een rechtspersoon door het onbetaald en het onverhaalbaar blijven van zijn vordering, kan grond zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder lichtvaardig heeft gecontracteerd. Daarbij geldt de maatstaf dat persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van de rechtspersoon kan worden aangenomen wanneer deze bij het namens de rechtspersoon aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de rechtspersoon niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden (Beklamel-norm). Bestuurder kan ook aansprakelijk zijn indien hij heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de rechtspersoon haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt (verhaalsfrustratie).

Aansprakelijkheid raad van toezicht

De raad van toezicht is niet zelf gehouden tot nakoming van de verplichtingen van de onder toezicht staande rechtspersoon, maar moet zich laten inlichten, het bestuur adviseren en zo nodig ingrijpen. Daarbij mag de raad van toezicht in beginsel afgaan op de door het bestuur verstrekte informatie en uitgaan van de volledigheid en de juistheid daarvan. In bijzondere omstandigheden die van belang zijn voor het voortbestaan en de continuïteit van de rechtspersoon (zoals een slechte financiële situatie) moet de raad van toezicht het toezicht intensiveren.

De leden van een raad van toezicht kunnen ook uit onrechtmatige daad aansprakelijk zijn tegenover derden. Uit het wezen van de rechtspersoon volgt dat zij in beginsel niet in privé aansprakelijk zijn voor een handelen of nalaten van de stichting dat uitsluitend de stichting als zodanig kan worden toegerekend. Dat is anders als zij persoonlijk een toe te rekenen onrechtmatige daad plegen.

Bestuurdersaansprakelijkheid?

Geen onnodige faillissementsaanvraag

Volgens X is het faillissement van de stichting onnodig aangevraagd. Het hof begrijpt dat hij meent dat zijn vorderingen voldaan hadden kunnen worden als het faillissement niet was aangevraagd. Dat standpunt conflicteert volgens het Hof met zijn stelling dat de bestuurders ten aanzien van hem met de stichting lichtvaardig verplichtingen zijn aangegaan. Als de aanvraag van het faillissement namelijk inderdaad onnodig was en de bestuurders zich dit hadden moeten realiseren, kan het niet zo zijn dat zij ook wisten of redelijkerwijs behoorden te begrijpen dat de stichting niet aan haar verplichtingen tegenover de X zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden. Het is van tweeën een.

Beklamel-norm

X heeft bij het aangaan en verlengen van de eerste leenovereenkomst en het aangaan van de tweede leenovereenkomst kennis kunnen nemen van de ondernemingsplannen met de financiële onderbouwing daarvan. Op de relevante beslismomenten was hij bekend met de financiële situatie van de stichting en het risico dat aan zijn investeringen was verbonden. Onvoldoende is onderbouwd dat de bestuurders bij het namens de stichting aangaan van de verbintenissen met X wisten of redelijkerwijze behoorden te begrijpen dat de stichting niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden.

Verhaalsfrustratie

X heeft volgens het Hof ook onvoldoende onderbouwd dat de bestuurders hebben bewerkstelligd of toegelaten dat de stichting haar verplichtingen aan X niet is nagekomen.

Toezichthoudersaansprakelijkheid

Omdat de aansprakelijkheid van het bestuur ook in hoger beroep niet is komen vast te staan, kan niet worden geoordeeld dat het lid van de Raad van Toezicht het verwijt kan worden gemaakt dat hij als toezichthouder onvoldoende toezicht heeft gehouden.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen af.